etsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ets | etste | heb geƫtst |
jij, je, u | etst | etste | hebt geƫtst |
hij, zij, het | etst | etste | heeft geƫtst |
wij | etsen | etsten | hebben geƫtst |
jullie | etsen | etsten | hebben geƫtst |
zij, ze | etsen | etsten | hebben geƫtst |
Presens
Example presens sentences for Etsen with some of the pronouns.
- Ik etste een afbeelding op het glas.
- Jij etst een patroon op het metaal.
- Hij/Zij/Het etst een tekening in de plaat.
- Wij etsen onze namen op het hout.
- Jullie etsen een ontwerp op de stenen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Etsen with some of the pronouns.
- Vroeger etste ik vaak op glas.
- Toen ik jong was, etste jij op metaal.
- Hij/Zij/Het etste vroeger mooie gravures.
- Wij etsten altijd in het verleden onze initialen.
- Jullie etsten regelmatig op verschillende materialen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Etsen with some of the pronouns.
- Ik heb een prachtige afbeelding geƫtst.
- Jij hebt een complex patroon geƫtst.
- Hij/Zij/Het heeft een gedetailleerde tekening geƫtst.
- Wij hebben onze namen op het hout geƫtst.
- Jullie hebben een uniek ontwerp geƫtst.