expireren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | expireer | expireerde | heb geƫxpireerd |
jij, je, u | expireert | expireerde | hebt geƫxpireerd |
hij, zij, het | expireert | expireerde | heeft geƫxpireerd |
wij | expireren | expireerden | hebben geƫxpireerd |
jullie | expireren | expireerden | hebben geƫxpireerd |
zij, ze | expireren | expireerden | hebben geƫxpireerd |
Presens
Example presens sentences for Expireren with some of the pronouns.
- Ik expireer regelmatig mijn abonnementen.
- Jij expireert binnenkort je paspoort.
- Hij/zij/het expireert altijd op de vastgestelde datum.
- Wij expireren volgende week onze verzekering.
- Jullie expireren jaarlijks je lidmaatschap.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Expireren with some of the pronouns.
- Vroeger expireerde ik vaak mijn tegoeden.
- Toen ik jong was, expireerde jij nooit je bonnen.
- Hij/zij/het expireerde regelmatig voordat de termijn verstreek.
- In die tijd expireerden wij altijd onze cadeaubonnen.
- Jullie expireerden de abonnementen elke maand vroegtijdig.
Perfectum
Example perfectum sentences for Expireren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn verzekering vorige maand geƫxpireerd.
- Jij hebt je contract onlangs geƫxpireerd.
- Hij/zij/het heeft de licentie al geƫxpireerd.
- Wij hebben onze vouchers enkele dagen geleden geƫxpireerd.
- Jullie hebben de deadline voor het indienen van de aanvraag geƫxpireerd.