expliceren

Conjugations List of Expliceren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikexpliceerexpliceerdeheb geƫxpliceerd
jij, je, uexpliceertexpliceerdehebt geƫxpliceerd
hij, zij, hetexpliceertexpliceerdeheeft geƫxpliceerd
wijexplicerenexpliceerdenhebben geƫxpliceerd
jullieexplicerenexpliceerdenhebben geƫxpliceerd
zij, zeexplicerenexpliceerdenhebben geƫxpliceerd

Presens

Example presens sentences for Expliceren with some of the pronouns.

  • Ik expliceer de lesstof aan mijn leerlingen.
  • Jij expliceert de betekenis van het woord.
  • Hij/Zij expliceert de werkwijze tijdens de presentatie.
  • Wij expliceren de regels van het spel aan de nieuwe spelers.
  • Zij expliceren de resultaten van hun onderzoek.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Expliceren with some of the pronouns.

  • Vroeger expliceerde ik de lesstof aan mijn leerlingen.
  • Jij explicieerde de betekenis van het woord altijd goed.
  • Hij/Zij explicieerde de werkwijze tijdens de presentatie duidelijk.
  • Wij explicieerden de regels van het spel aan de nieuwe spelers vorige week.
  • Zij explicieerden de resultaten van hun onderzoek uitvoerig.

Perfectum

Example perfectum sentences for Expliceren with some of the pronouns.

  • Ik heb de lesstof geĆ«xpliceerd aan mijn leerlingen.
  • Jij hebt de betekenis van het woord geĆ«xpliceerd.
  • Hij/Zij heeft de werkwijze tijdens de presentatie geĆ«xpliceerd.
  • Wij hebben de regels van het spel aan de nieuwe spelers geĆ«xpliceerd.
  • Zij hebben de resultaten van hun onderzoek geĆ«xpliceerd.