inschatten

Conjugations List of Inschatten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschat inschatte inheb ingeschat
jij, je, uschat inschatte inhebt ingeschat
hij, zij, hetschat inschatte inheeft ingeschat
wijschatten inschatten inhebben ingeschat
jullieschatten inschatten inhebben ingeschat
zij, zeschatten inschatten inhebben ingeschat

Presens
Beta

Example presens sentences for Inschatten with some of the pronouns.

  • Ik schat de situatie op dit moment in.
  • Jij schat de kosten verkeerd in.
  • Hij/zij schat zijn/haar kansen hoog in.
  • Wij schatten de tijd van aankomst in.
  • Zij schatten de waarde van het schilderij laag in.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inschatten with some of the pronouns.

  • Vroeger schatte ik mijn eigen vaardigheden te laag in.
  • Als kind schatte jij altijd de afstand verkeerd in.
  • Hij/zij schatte de gevolgen niet goed in.
  • Wij schatten het belang van het project toen niet op waarde.
  • Vroeger schatten zij de marktvraag verkeerd in.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inschatten with some of the pronouns.

  • Ik heb de risico's juist ingeschat.
  • Jij hebt de omvang van het probleem verkeerd ingeschat.
  • Hij/zij heeft haar mogelijkheden overschat.
  • Wij hebben de moeilijkheden onderschat.
  • Zij hebben de winst correct ingeschat.