fiksen

Conjugations List of Fiksen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfiksfiksteheb gefikst
jij, je, ufikstfikstehebt gefikst
hij, zij, hetfikstfiksteheeft gefikst
wijfiksenfikstenhebben gefikst
julliefiksenfikstenhebben gefikst
zij, zefiksenfikstenhebben gefikst

Presens
Beta

Example presens sentences for Fiksen with some of the pronouns.

  • Ik fix een probleem.
  • Jij fikst de situatie.
  • Hij/Zij/Het fikst de fouten.
  • Wij fixen de afspraak.
  • Jullie fiksen de oplossing.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fiksen with some of the pronouns.

  • Ik fikste een probleem.
  • Jij fikste de situatie.
  • Hij/Zij/Het fikste de fouten.
  • Wij fiksten de afspraak.
  • Jullie fiksten de oplossing.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fiksen with some of the pronouns.

  • Ik heb het probleem gefixt.
  • Jij hebt de situatie gefikst.
  • Hij/Zij/Het heeft de fouten gefikst.
  • Wij hebben de afspraak gefixt.
  • Jullie hebben de oplossing gefikst.