fronselen

Conjugations List of Fronselen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfronselfronseldeheb gefronseld
jij, je, ufronseltfronseldehebt gefronseld
hij, zij, hetfronseltfronseldeheeft gefronseld
wijfronselenfronseldenhebben gefronseld
julliefronselenfronseldenhebben gefronseld
zij, zefronselenfronseldenhebben gefronseld

Presens

Example presens sentences for Fronselen with some of the pronouns.

  • Ik fronsel als ik me zorgen maak.
  • Jij fronselet wanneer je iets niet begrijpt.
  • Hij fronseelt zijn wenkbrauwen als hij geconcentreerd is.
  • Zij fronselelen vaak tijdens het lezen van moeilijke teksten.
  • We fronselen allemaal als we in de zon kijken.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Fronselen with some of the pronouns.

  • Ik fronselde altijd als ik naar school moest fietsen.
  • Jij fronselde regelmatig terwijl je aan het studeren was.
  • Hij fronselde zijn voorhoofd elke keer als hij boos werd.
  • Zij fronfelden hun wenkbrauwen telkens wanneer ze een fout maakten.
  • We fronfelden vaak tijdens die saaie lessen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Fronselen with some of the pronouns.

  • Ik heb gefronseld toen ik het slechte nieuws hoorde.
  • Jij hebt al een paar keer gefronseld vandaag.
  • Hij heeft zijn wenkbrauwen gefronseld bij het zien van die rare vogel.
  • Zij hebben veel gefronseld tijdens de moeilijke vergadering.
  • We hebben gefronseld tijdens de hele film.