gereedzetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zet gereed | zette gereed | heb gereedgezet |
jij, je, u | zet gereed | zette gereed | hebt gereedgezet |
hij, zij, het | zet gereed | zette gereed | heeft gereedgezet |
wij | zetten gereed | zetten gereed | hebben gereedgezet |
jullie | zetten gereed | zetten gereed | hebben gereedgezet |
zij, ze | zetten gereed | zetten gereed | hebben gereedgezet |
Presens
Example presens sentences for Gereedzetten with some of the pronouns.
- Ik zet de tafel gereed voor het diner.
- De leerlingen zetten hun boeken gereed voor de les.
- Wij zetten de apparatuur gereed voor het evenement.
- Jij zet de pennen gereed voor de examens.
- De bouwvakkers zetten het materiaal gereed voor de renovatie.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Gereedzetten with some of the pronouns.
- Toen ik thuiskwam, zette ik de tafel gereed voor het avondeten.
- Vroeger zetten we onze boeken gereed voor de lessen.
- Wij zetten altijd de apparatuur gereed voor de vergaderingen.
- Als kind zette jij je speelgoed gereed voor het spelen.
- Elke ochtend zetten de boeren het vee gereed voor het melken.
Perfectum
Example perfectum sentences for Gereedzetten with some of the pronouns.
- Ik heb de tafel gereedgezet voordat de gasten arriveerden.
- De leerlingen hebben hun boeken gereedgezet voor de presentatie.
- Wij hebben de apparatuur gereedgezet voor de demonstratie.
- Jij hebt de pennen gereedgezet voor de schrijftoets.
- De bouwvakkers hebben het materiaal gereedgezet voor de bouwwerkzaamheden.