geselen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gesel | geselde | heb gegeseld |
jij, je, u | geselt | geselde | hebt gegeseld |
hij, zij, het | geselt | geselde | heeft gegeseld |
wij | geselen | geselden | hebben gegeseld |
jullie | geselen | geselden | hebben gegeseld |
zij, ze | geselen | geselden | hebben gegeseld |
PresensBeta
Example presens sentences for Geselen with some of the pronouns.
- Ik gesel mijn leerlingen met strenge regels.
- Jij geselt de taalstudenten om hun uitspraak te verbeteren.
- Hij geselt zijn team met harde kritiek.
- Wij geselen onszelf met hard werken.
- Jullie geselen de tegenstanders tijdens de wedstrijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Geselen with some of the pronouns.
- Ik geselde mijn leerlingen met strenge regels.
- Jij geselde de taalstudenten om hun uitspraak te verbeteren.
- Hij geselde zijn team met harde kritiek.
- Wij geselden onszelf met hard werken.
- Jullie geselden de tegenstanders tijdens de wedstrijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Geselen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn leerlingen met strenge regels geseld.
- Jij hebt de taalstudenten geseld om hun uitspraak te verbeteren.
- Hij heeft zijn team met harde kritiek geseld.
- Wij hebben onszelf met hard werken geseld.
- Jullie hebben de tegenstanders tijdens de wedstrijd geseld.