gijlen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gijl | gijlde | heb gegijld |
jij, je, u | gijlt | gijlde | hebt gegijld |
hij, zij, het | gijlt | gijlde | heeft gegijld |
wij | gijlen | gijlden | hebben gegijld |
jullie | gijlen | gijlden | hebben gegijld |
zij, ze | gijlen | gijlden | hebben gegijld |
Presens
Example presens sentences for Gijlen with some of the pronouns.
- Ik gijl elke dag na schooltijd.
- Jij gijlt vaak op de fiets naar het werk.
- Hij/Zij gijlt graag in de natuur.
- Wij gijlen regelmatig tijdens het weekend.
- Zij gijlen altijd met plezier op feestjes.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Gijlen with some of the pronouns.
- Ik gijlde vroeger met mijn vrienden in het park.
- Jij gijlde altijd in de zomer langs de kust.
- Hij/Zij gijlde regelmatig toen hij/zij jong was.
- Wij gijlden tijdens onze studententijd vaak tot laat in de nacht.
- Zij gijlden samen toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Gijlen with some of the pronouns.
- Ik heb gijld toen ik op vakantie was.
- Jij hebt gijld sinds je hier bent gekomen.
- Hij/Zij heeft gijld nadat hij/zij zijn/haar werk heeft voltooid.
- Wij hebben gijld bij het concert vanavond.
- Zij hebben gijld na hun lange reis.