gloren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gloor | gloorde | heb gegloord |
jij, je, u | gloort | gloorde | hebt gegloord |
hij, zij, het | gloort | gloorde | heeft gegloord |
wij | gloren | gloorden | hebben gegloord |
jullie | gloren | gloorden | hebben gegloord |
zij, ze | gloren | gloorden | hebben gegloord |
Presens
Example presens sentences for Gloren with some of the pronouns.
- Ik glore in het zonlicht.
- Jij gloor(t) als een ster aan de hemel.
- Hij/Zij/Het gloor(t) met trots en zelfvertrouwen.
- Wij gloren in onze prestaties.
- Jullie gloren in jullie succes.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Gloren with some of the pronouns.
- Ik gloorde altijd in haar aanwezigheid.
- Jij gloorde als een ware kampioen.
- Hij/Zij/Het gloorde met passie voor het vak.
- Wij gloor(d)en vroeger samen op het podium.
- Jullie gloor(d)en tijdens die zomervakantie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Gloren with some of the pronouns.
- Ik heb gegloord in mijn vorige baan.
- Jij bent opgegloord tijdens de wedstrijd.
- Hij/Zij/Het is al eerder gegloord in deze rol.
- Wij hebben gegloord in onze presentatie.
- Jullie zijn opgegloord sinds jullie verhuizing.