goedmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak goed | maakte goed | heb goedgemaakt |
jij, je, u | maakt goed | maakte goed | hebt goedgemaakt |
hij, zij, het | maakt goed | maakte goed | heeft goedgemaakt |
wij | maken goed | maakten goed | hebben goedgemaakt |
jullie | maken goed | maakten goed | hebben goedgemaakt |
zij, ze | maken goed | maakten goed | hebben goedgemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Goedmaken with some of the pronouns.
- Ik maak het goed met mijn vriendin na onze ruzie.
- Jij maakt het altijd goed in moeilijke situaties.
- Hij maakt zijn fouten goed door hard te werken.
- Zij maken het goed met hun buren na het lawaaiige feest.
- Wij maken het goed door eerlijk te communiceren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Goedmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte het goed met mijn vriendin na onze ruzie.
- Jij maakte altijd goed in moeilijke situaties.
- Hij maakte zijn fouten goed door hard te werken.
- Zij maakten het goed met hun buren na het lawaaiige feest.
- Wij maakten het goed door eerlijk te communiceren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Goedmaken with some of the pronouns.
- Ik heb het goedgemaakt met mijn vriendin na onze ruzie.
- Jij hebt altijd goedgemaakt in moeilijke situaties.
- Hij heeft zijn fouten goedgemaakt door hard te werken.
- Zij hebben het goedgemaakt met hun buren na het lawaaiige feest.
- Wij hebben het goedgemaakt door eerlijk te communiceren.