picknicken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | picknick | picknickte | heb gepicknickt |
jij, je, u | picknickt | picknickte | hebt gepicknickt |
hij, zij, het | picknickt | picknickte | heeft gepicknickt |
wij | picknicken | picknickten | hebben gepicknickt |
jullie | picknicken | picknickten | hebben gepicknickt |
zij, ze | picknicken | picknickten | hebben gepicknickt |
PresensBeta
Example presens sentences for Picknicken with some of the pronouns.
- We picknicken in het park.
- Ik picknick met mijn vrienden op het strand.
- Jij picknickt graag in de natuur.
- Zij picknicken regelmatig in het bos.
- De kinderen picknicken in de tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Picknicken with some of the pronouns.
- Vroeger picknickte ik altijd met mijn ouders.
- Toen ik jonger was, picknickten we vaak aan het meer.
- Iedere zomer picknickten zij in de achtertuin.
- Tijdens onze vakantie picknickten we elke dag.
- Gisteren picknickte hij alleen in het bos.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Picknicken with some of the pronouns.
- Ik heb gepicknickt in het bos.
- Wij hebben vorige week in de duinen gepicknickt.
- Hebben jullie ooit op een berg gepicknickt?
- Hij heeft gisteren met zijn familie gepicknickt.
- Zij heeft al vaak in het park gepicknickt.