gordelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gordel | gordelde | heb gegordeld |
jij, je, u | gordelt | gordelde | hebt gegordeld |
hij, zij, het | gordelt | gordelde | heeft gegordeld |
wij | gordelen | gordelden | hebben gegordeld |
jullie | gordelen | gordelden | hebben gegordeld |
zij, ze | gordelen | gordelden | hebben gegordeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Gordelen with some of the pronouns.
- Ik gordel me altijd vast als ik in de auto zit.
- Jij gordelt je kinderen altijd goed in de auto.
- Hij gordelt zich snel voordat hij op de motor stapt.
- Wij gordelen ons voor elke autorit.
- Jullie gordelen je veiligheidsgordels direct na het instappen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Gordelen with some of the pronouns.
- Toen ik in de auto stapte, gordelde ik me altijd vast.
- Vroeger gordelde jij je kinderen altijd goed in de auto.
- Hij gordelde zich snel voordat hij op de motor stapte.
- Vroeger gordelden wij ons voor elke autorit.
- Jullie gordelden je veiligheidsgordels direct na het instappen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Gordelen with some of the pronouns.
- Ik heb me vandaag goed vastgegordeld tijdens de rit.
- Jij hebt de kinderen goed ingegordeld voordat je vertrok.
- Hij heeft zich snel gegordeld voordat hij de weg opging.
- Wij hebben ons voor elke autorit goed vastgegordeld.
- Jullie hebben je veiligheidsgordels direct na het instappen vastgegordeld.