granuleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | granuleer | granuleerde | heb gegranuleerd |
jij, je, u | granuleert | granuleerde | hebt gegranuleerd |
hij, zij, het | granuleert | granuleerde | heeft gegranuleerd |
wij | granuleren | granuleerden | hebben gegranuleerd |
jullie | granuleren | granuleerden | hebben gegranuleerd |
zij, ze | granuleren | granuleerden | hebben gegranuleerd |
Presens
Example presens sentences for Granuleren with some of the pronouns.
- Ik granuleer het medicijn.
- Jij granuleert de poederkorrels.
- Hij/Zij/Het granuleert de grondstoffen.
- Wij granuleren de kunstmest.
- Jullie granuleren de plastic korrels.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Granuleren with some of the pronouns.
- Ik granuleerde het medicijn.
- Jij granuleerde de poederkorrels.
- Hij/Zij/Het granuleerde de grondstoffen.
- Wij granuleerden de kunstmest.
- Jullie granuleerden de plastic korrels.
Perfectum
Example perfectum sentences for Granuleren with some of the pronouns.
- Ik heb het medicijn gegrannuleerd.
- Jij hebt de poederkorrels gegrannuleerd.
- Hij/Zij/Het heeft de grondstoffen gegrannuleerd.
- Wij hebben de kunstmest gegrannuleerd.
- Jullie hebben de plastic korrels gegrannuleerd.