grijnzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | grijns | grijnsde | heb gegrijnsd |
jij, je, u | grijnst | grijnsde | hebt gegrijnsd |
hij, zij, het | grijnst | grijnsde | heeft gegrijnsd |
wij | grijnzen | grijnsden | hebben gegrijnsd |
jullie | grijnzen | grijnsden | hebben gegrijnsd |
zij, ze | grijnzen | grijnsden | hebben gegrijnsd |
Presens
Example presens sentences for Grijnzen with some of the pronouns.
- Ik grijns naar de camera tijdens het feest.
- Jij grijnst altijd als je een grap hoort.
- Hij grijnst mysterieus terwijl hij naar me kijkt.
- Zij grijnzen van oor tot oor omdat ze gewonnen hebben.
- Wij grijnzen naar elkaar als we aan onze inside jokes denken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Grijnzen with some of the pronouns.
- Ik grijnsde toen ik die grappige opmerking hoorde.
- Jij grijnsde altijd als je me zag.
- Hij grijnsde naar me terwijl ik voorbij liep.
- Zij grijnsden naar elkaar vanwege hun geheime plan.
- Wij grijnsden om de herinneringen aan die reis.
Perfectum
Example perfectum sentences for Grijnzen with some of the pronouns.
- Ik heb gegrijnsd toen ik het goede nieuws hoorde.
- Jij hebt al vaak gegrijnsd tijdens deze film.
- Hij heeft gegrijnsd tijdens de hele presentatie.
- Zij hebben gegrijnsd toen ze de grappige foto zagen.
- Wij hebben veel gegrijnsd op dat feest vorige week.