harmoniëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | harmonieer | harmonieerde | heb geharmonieerd |
jij, je, u | harmonieert | harmonieerde | hebt geharmonieerd |
hij, zij, het | harmonieert | harmonieerde | heeft geharmonieerd |
wij | harmoniëren | harmonieerden | hebben geharmonieerd |
jullie | harmoniëren | harmonieerden | hebben geharmonieerd |
zij, ze | harmoniëren | harmonieerden | hebben geharmonieerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Harmoniëren with some of the pronouns.
- Ik harmonieer met mijn collega's tijdens het werk.
- Jij harmonieert goed met de muziek.
- Hij/Zij harmonieert moeiteloos met de omgeving.
- Wij harmoniëren als team heel goed samen.
- Jullie harmoniëren perfect met elkaar in deze band.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Harmoniëren with some of the pronouns.
- Ik harmonieerde altijd met mijn collega's tijdens het werk.
- Jij harmonieerde goed met de muziek gisteren.
- Hij/Zij harmonieerde moeiteloos met de omgeving toen hij/zij daar woonde.
- Wij harmonieerden als team heel goed samen in het verleden.
- Jullie harmonieerden perfect met elkaar in die oude band.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Harmoniëren with some of the pronouns.
- Ik heb geharmonieerd met mijn collega's tijdens het werk.
- Jij hebt goed geharmonieerd met de muziek.
- Hij/Zij heeft moeiteloos geharmonieerd met de omgeving.
- Wij hebben als team heel goed geharmonieerd samen.
- Jullie hebben perfect geharmonieerd met elkaar in deze band.