klaarliggen

Conjugations List of Klaarliggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklig klaarlag klaarheb klaargelegen
jij, je, uligt klaarlag klaarhebt klaargelegen
hij, zij, hetligt klaarlag klaarheeft klaargelegen
wijliggen klaarlagen klaarhebben klaargelegen
jullieliggen klaarlagen klaarhebben klaargelegen
zij, zeliggen klaarlagen klaarhebben klaargelegen

Presens
Beta

Example presens sentences for Klaarliggen with some of the pronouns.

  • De boeken liggen klaar op de tafel.
  • Ik leg de sleutels klaar voor vertrek.
  • Wij leggen de cadeaus klaar voor het feest.
  • Jullie leggen de handdoeken klaar op het strand.
  • De kleding ligt altijd klaar in de kast.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Klaarliggen with some of the pronouns.

  • Vroeger legde ik mijn kleren altijd klaar voor de volgende dag.
  • Toen ik thuiskwam, had mijn moeder het avondeten al klaargemaakt.
  • We legden onze plannen klaar voor de komende week.
  • Jullie zetten de stoelen klaar voor de gasten.
  • Het team had de benodigdheden al klaarliggen voordat de wedstrijd begon.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Klaarliggen with some of the pronouns.

  • Ik heb de documenten klaargelegd voor de vergadering.
  • Hij heeft zijn spullen klaargezet voor de reis.
  • We hebben de tafel gedekt en het eten klaargemaakt.
  • Jullie hebben de presentatie goed voorbereid.
  • De kinderen hebben hun speelgoed netjes opgeruimd.