havenen

Conjugations List of Havenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhavenhavendeheb gehavend
jij, je, uhaventhavendehebt gehavend
hij, zij, hethaventhavendeheeft gehavend
wijhavenenhavendenhebben gehavend
julliehavenenhavendenhebben gehavend
zij, zehavenenhavendenhebben gehavend

Presens
Beta

Example presens sentences for Havenen with some of the pronouns.

  • Ik haven nu mijn boot aan de kade.
  • Jij havenet altijd op tijd.
  • Hij/Zij havenet graag in de zomer.
  • Wij havenen regelmatig naar andere havens.
  • Zij havenen hun schepen in de grootste haven van het land.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Havenen with some of the pronouns.

  • Vroeger haven ik vaak in deze haven.
  • Jij haafde altijd in jouw favoriete haven.
  • Hij/Zij heefde zijn/haar boot in de oude haven.
  • Wij haafden meestal 's nachts.
  • Zij haafden hun schepen in de kleinere havens.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Havenen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn boot gisteren gehaven.
  • Jij hebt altijd op de juiste plek gehaven.
  • Hij/Zij heeft vorige week in die haven gehaven.
  • Wij hebben al meerdere keren in deze haven gehaven.
  • Zij hebben hun schepen in verschillende havens gehaven.