herspellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | herspel | herspelde | heb herspeld |
jij, je, u | herspelt | herspelde | hebt herspeld |
hij, zij, het | herspelt | herspelde | heeft herspeld |
wij | herspellen | herspelden | hebben herspeld |
jullie | herspellen | herspelden | hebben herspeld |
zij, ze | herspellen | herspelden | hebben herspeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Herspellen with some of the pronouns.
- Ik herspell de woordenlijst elke dag.
- Jij herspelt de namen van de studenten in de klas.
- Hij herspelt de tekst om fouten te vermijden.
- Wij her spellen de moeilijke woorden samen.
- Zij her spellen de zinnen voor de presentatie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Herspellen with some of the pronouns.
- Ik her spelde de woordenlijst elke dag.
- Jij her spelde de namen van de studenten in de klas.
- Hij her spelde de tekst om fouten te vermijden.
- Wij her speldden de moeilijke woorden samen.
- Zij her speldden de zinnen voor de presentatie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Herspellen with some of the pronouns.
- Ik heb de woordenlijst herspeld.
- Jij hebt de namen van de studenten in de klas herspeld.
- Hij heeft de tekst herspeld om fouten te vermijden.
- Wij hebben de moeilijke woorden samen herspeld.
- Zij hebben de zinnen voor de presentatie herspeld.