hopsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hops | hopste | heb gehopst |
jij, je, u | hopst | hopste | hebt gehopst |
hij, zij, het | hopst | hopste | heeft gehopst |
wij | hopsen | hopsten | hebben gehopst |
jullie | hopsen | hopsten | hebben gehopst |
zij, ze | hopsen | hopsten | hebben gehopst |
PresensBeta
Example presens sentences for Hopsen with some of the pronouns.
- Ik hopse door de tuin.
- Jij hopt door de straat.
- Hij/Zij/Het hopt vrolijk in het park.
- Wij hopsen op het ritme van de muziek.
- Jullie hopsen graag tijdens de pauze.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hopsen with some of the pronouns.
- Ik hopste vroeger altijd in de achtertuin.
- Jij hopste als een konijn door de kamer.
- Hij/Zij/Het hopste enthousiast op het podium.
- Wij hopsten door de stad op zoek naar avontuur.
- Jullie hopsten vrolijk over de heuvels.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hopsen with some of the pronouns.
- Ik heb gehopst op het schoolfeest.
- Jij hebt gehopst tijdens de vakantie.
- Hij/Zij/Het heeft vrolijk gehopst in de speeltuin.
- Wij hebben samen gehopst in de regen.
- Jullie hebben veel gehopst tijdens het spel.