hozen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hoos | hoosde | heb gehoosd |
jij, je, u | hoost | hoosde | hebt gehoosd |
hij, zij, het | hoost | hoosde | heeft gehoosd |
wij | hozen | hoosden | hebben gehoosd |
jullie | hozen | hoosden | hebben gehoosd |
zij, ze | hozen | hoosden | hebben gehoosd |
PresensBeta
Example presens sentences for Hozen with some of the pronouns.
- Ik hoos de emmer leeg.
- Jij hoost het water uit de boot.
- Hij/Zij gooit de regenjas in de kast.
- Wij gooien de bladeren in de vuilnisbak.
- Jullie hozen het water weg.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hozen with some of the pronouns.
- Vroeger hoosde ik de emmer leeg.
- Toen hoosde jij het water uit de boot.
- Zij hoosde de regenjas in de kast.
- Vroeger hoosden wij de bladeren in de vuilnisbak.
- Toen hoosden jullie het water weg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hozen with some of the pronouns.
- Ik heb de emmer leeggehoosd.
- Jij hebt het water uit de boot gehoosd.
- Hij/Zij heeft de regenjas in de kast gegooid.
- Wij hebben de bladeren in de vuilnisbak gegooid.
- Jullie hebben het water weggehoosd.