indragen

Conjugations List of Indragen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdraag indroeg inheb ingedragen
jij, je, udraagt indroeg inhebt ingedragen
hij, zij, hetdraagt indroeg inheeft ingedragen
wijdragen indroegen inhebben ingedragen
julliedragen indroegen inhebben ingedragen
zij, zedragen indroegen inhebben ingedragen

Presens
Beta

Example presens sentences for Indragen with some of the pronouns.

  • Ik draag de boodschappen in.
  • Jij draagt de tassen naar binnen.
  • Hij/zij draagt de dozen de trap op.
  • Wij dragen de bagage naar de auto.
  • Jullie dragen de boeken naar school.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Indragen with some of the pronouns.

  • Ik droeg de boodschappen in.
  • Jij droeg de tassen naar binnen.
  • Hij/zij droeg de dozen de trap op.
  • Wij droegen de bagage naar de auto.
  • Jullie droegen de boeken naar school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Indragen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boodschappen ingedragen.
  • Jij hebt de tassen naar binnen gedragen.
  • Hij/zij heeft de dozen de trap opgedragen.
  • Wij hebben de bagage naar de auto gedragen.
  • Jullie hebben de boeken naar school gedragen.