internetbellen

Conjugations List of Internetbellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikinternetbelinternetbeldeheb geïnternetbeld
jij, je, uinternetbeltinternetbeldehebt geïnternetbeld
hij, zij, hetinternetbeltinternetbeldeheeft geïnternetbeld
wijinternetbelleninternetbeldenhebben geïnternetbeld
jullieinternetbelleninternetbeldenhebben geïnternetbeld
zij, zeinternetbelleninternetbeldenhebben geïnternetbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Internetbellen with some of the pronouns.

  • Ik bel via internet naar mijn vrienden.
  • Jij belt via internet naar je familie.
  • Hij/Zij belt via internet naar zijn/haar collega's.
  • Wij bellen via internet naar onze klanten.
  • Jullie bellen via internet naar jullie buren.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Internetbellen with some of the pronouns.

  • Vroeger belde ik altijd via internet met mijn vrienden.
  • Toen ik op vakantie was, belde ik regelmatig via internet.
  • Hij/Zij belde vaak via internet tijdens zijn/haar studie.
  • Wij belden vroeger altijd via internet naar onze ouders.
  • Jullie belden veel via internet toen jullie in het buitenland waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Internetbellen with some of the pronouns.

  • Ik heb via internet gebeld met mijn zus.
  • Jij hebt via internet gebeld naar het buitenland.
  • Hij/Zij heeft via internet gebeld voor een afspraak.
  • Wij hebben via internet gebeld naar de helpdesk.
  • Jullie hebben via internet gebeld met de klantenservice.