invangen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vang in | ving in | heb ingevangen |
jij, je, u | vangt in | ving in | hebt ingevangen |
hij, zij, het | vangt in | ving in | heeft ingevangen |
wij | vangen in | vingen in | hebben ingevangen |
jullie | vangen in | vingen in | hebben ingevangen |
zij, ze | vangen in | vingen in | hebben ingevangen |
PresensBeta
Example presens sentences for Invangen with some of the pronouns.
- Ik vang een vlinder tijdens de zomer.
- Onze kat vangt muizen in de schuur.
- Jij vangt de bal tijdens het spel.
- De kinderen vangen visjes in de vijver.
- Wij vangen regendruppels met onze paraplu.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Invangen with some of the pronouns.
- Vroeger ving ik vaak kikkers bij de vijver.
- Toen we jong waren, vingen we insecten in het park.
- Hij ving altijd mooie schelpen op het strand.
- Zij vingen samen vuurvliegjes in de avond.
- We vingen regenwater in een ton tijdens de droge zomer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Invangen with some of the pronouns.
- Ik heb een vlinder gevangen in de tuin.
- Hij heeft een muis gevangen in de val.
- Zij heeft de bal gevangen tijdens het sporten.
- We hebben visjes gevangen op de camping.
- Jullie hebben regendruppels gevangen met de emmer.