neurotiseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | neurotiseer | neurotiseerde | heb geneurotiseerd |
jij, je, u | neurotiseert | neurotiseerde | hebt geneurotiseerd |
hij, zij, het | neurotiseert | neurotiseerde | heeft geneurotiseerd |
wij | neurotiseren | neurotiseerden | hebben geneurotiseerd |
jullie | neurotiseren | neurotiseerden | hebben geneurotiseerd |
zij, ze | neurotiseren | neurotiseerden | hebben geneurotiseerd |
Presens
Example presens sentences for Neurotiseren with some of the pronouns.
- Ik neurotiseer over mijn toekomstplannen.
- Jij neurotiseert vaak over kleine dingen.
- Hij/zij/het neurotiseert over zijn/haar gezondheid.
- Wij neurotiseren over de huidige situatie.
- Jullie neurotiseren te veel over onbelangrijke zaken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Neurotiseren with some of the pronouns.
- Ik neurotiseerde altijd voor belangrijke examens.
- Jij neurotiseerde regelmatig over je werk.
- Hij/zij/het neurotiseerde meestal voor sociale evenementen.
- Wij neurotiseerden vaak over onze familieproblemen.
- Jullie neurotiseerden soms over kleine details.
Perfectum
Example perfectum sentences for Neurotiseren with some of the pronouns.
- Ik heb geneurotiseerd na die moeilijke beslissing.
- Jij hebt al een tijdje geneurotiseerd over die opmerking.
- Hij/zij/het heeft zichzelf flink geneurotiseerd voor de presentatie.
- Wij hebben ons te veel geneurotiseerd over het weer.
- Jullie hebben jezelf onnodig geneurotiseerd over die deadline.