opstaan

Conjugations List of Opstaan.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksta opstond opheb opgestaan
jij, je, ustaat opstond ophebt opgestaan
hij, zij, hetstaat opstond opheeft opgestaan
wijstaan opstonden ophebben opgestaan
julliestaan opstonden ophebben opgestaan
zij, zestaan opstonden ophebben opgestaan

Presens
Beta

Example presens sentences for Opstaan with some of the pronouns.

  • Ik sta elke ochtend om 7 uur op.
  • Jij staat te laat op voor school.
  • Hij/zij staat vroeg op om te gaan sporten.
  • Wij staan op tijd op om naar ons werk te gaan.
  • Zij staan altijd laat op in het weekend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opstaan with some of the pronouns.

  • Vroeger stond ik altijd om 6 uur op.
  • Toen ik jonger was, stond ik vaak te laat op.
  • Elke dag stonden zij samen op om naar school te gaan.
  • In die periode stonden wij elke ochtend vroeg op voor onze wandeling.
  • Gisteren stonden zij veel te laat op voor hun afspraak.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opstaan with some of the pronouns.

  • Ik ben vanochtend om 7 uur opgestaan.
  • Jij bent gisteren te laat opgestaan voor de vergadering.
  • Hij/zij is vroeg opgestaan om te ontbijten.
  • Wij zijn op tijd opgestaan om de trein te halen.
  • Zij zijn altijd laat opgestaan tijdens de vakantie.