ontspiegelen

Conjugations List of Ontspiegelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontspiegelontspiegeldeheb ontspiegeld
jij, je, uontspiegeltontspiegeldehebt ontspiegeld
hij, zij, hetontspiegeltontspiegeldeheeft ontspiegeld
wijontspiegelenontspiegeldenhebben ontspiegeld
jullieontspiegelenontspiegeldenhebben ontspiegeld
zij, zeontspiegelenontspiegeldenhebben ontspiegeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Ontspiegelen with some of the pronouns.

  • Ik ontspiegel de spiegel in de woonkamer.
  • Jij ontspiegelt je bril elke ochtend.
  • Hij ontspiegelt de ramen van de auto.
  • Zij ontspiegelen de kunstwerken voor de tentoonstelling.
  • Wij ontspiegelen de glazen in de optiekzaak.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ontspiegelen with some of the pronouns.

  • Ik ontspiegelde de spiegel in de woonkamer.
  • Jij ontspiegelde je bril elke ochtend.
  • Hij ontspiegelde de ramen van de auto.
  • Zij ontspiegelden de kunstwerken voor de tentoonstelling.
  • Wij ontspiegelden de glazen in de optiekzaak.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ontspiegelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de spiegel in de woonkamer ontgespiegeld.
  • Jij hebt je bril elke ochtend ontgespiegeld.
  • Hij heeft de ramen van de auto ontgespiegeld.
  • Zij hebben de kunstwerken voor de tentoonstelling ontgespiegeld.
  • Wij hebben de glazen in de optiekzaak ontgespiegeld.