inwandelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wandel in | wandelde in | ben ingewandeld |
jij, je, u | wandelt in | wandelde in | bent ingewandeld |
hij, zij, het | wandelt in | wandelde in | is ingewandeld |
wij | wandelen in | wandelden in | zijn ingewandeld |
jullie | wandelen in | wandelden in | zijn ingewandeld |
zij, ze | wandelen in | wandelden in | zijn ingewandeld |
Presens
Example presens sentences for Inwandelen with some of the pronouns.
- Ik wandel in de stad.
- Jij wandelt vaak in het park.
- Hij wandelt graag langs het strand.
- Zij wandelen elke ochtend in het bos.
- We wandelen samen door de straten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Inwandelen with some of the pronouns.
- Ik wandelde gisteren in de stad.
- Jij wandelde vaak in het park toen je klein was.
- Hij wandelde graag langs het strand tijdens de vakantie.
- Zij wandelden elke ochtend in het bos toen ze daar woonden.
- We wandelden samen door de straten tijdens onze reis.
Perfectum
Example perfectum sentences for Inwandelen with some of the pronouns.
- Ik ben in de stad ingewandeld.
- Jij hebt vaak in het park ingewandeld.
- Hij is graag langs het strand ingewandeld.
- Zij zijn elke ochtend in het bos ingewandeld.
- We zijn samen door de straten ingewandeld.