kibbelen

Conjugations List of Kibbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkibbelkibbeldeheb gekibbeld
jij, je, ukibbeltkibbeldehebt gekibbeld
hij, zij, hetkibbeltkibbeldeheeft gekibbeld
wijkibbelenkibbeldenhebben gekibbeld
julliekibbelenkibbeldenhebben gekibbeld
zij, zekibbelenkibbeldenhebben gekibbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Kibbelen with some of the pronouns.

  • We kibbelen vaak over kleine dingen.
  • Jullie kibbelen altijd om niets.
  • Hij kibbelt regelmatig met zijn broer.
  • Zij kibbelen graag over politiek.
  • Ik kibbel soms met mijn collega's.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kibbelen with some of the pronouns.

  • Vroeger kibbelden we constant, maar nu niet meer.
  • Toen ik jong was, kibbelde ik vaak met mijn zus.
  • Hij kibbelde elke dag met zijn buurman.
  • Zij kibbelden al jarenlang voordat ze uit elkaar gingen.
  • Ik kibbelde regelmatig met mijn beste vriendin tijdens onze tienerjaren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kibbelen with some of the pronouns.

  • We hebben zojuist gekibbeld, maar het is opgelost.
  • Jullie hebben al veel gekibbeld vandaag.
  • Hij heeft gisteren met zijn vriendin gekibbeld.
  • Zij heeft in het verleden vaak met haar ouders gekibbeld.
  • Ik heb nog nooit met mijn partner gekibbeld.