plengen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pleng | plengde | heb geplengd |
jij, je, u | plengt | plengde | hebt geplengd |
hij, zij, het | plengt | plengde | heeft geplengd |
wij | plengen | plengden | hebben geplengd |
jullie | plengen | plengden | hebben geplengd |
zij, ze | plengen | plengden | hebben geplengd |
Presens
Example presens sentences for Plengen with some of the pronouns.
- Ik pleng water op de planten.
- Jij plengt melk in de koffie.
- Hij/Zij/Het plengt tranen van vreugde.
- Wij plengen wijn tijdens het feest.
- Jullie plengen bier in de glazen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Plengen with some of the pronouns.
- Ik plengde water op de planten.
- Jij plengde melk in de koffie.
- Hij/Zij/Het plengde tranen van vreugde.
- Wij plengden wijn tijdens het feest.
- Jullie plengden bier in de glazen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Plengen with some of the pronouns.
- Ik heb water geplengd op de planten.
- Jij hebt melk in de koffie geplengd.
- Hij/Zij/Het heeft tranen van vreugde geplengd.
- Wij hebben wijn tijdens het feest geplengd.
- Jullie hebben bier in de glazen geplengd.