uitglippen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | glip uit | glipte uit | ben uitgeglipt |
jij, je, u | glipt uit | glipte uit | bent uitgeglipt |
hij, zij, het | glipt uit | glipte uit | is uitgeglipt |
wij | glippen uit | glipten uit | zijn uitgeglipt |
jullie | glippen uit | glipten uit | zijn uitgeglipt |
zij, ze | glippen uit | glipten uit | zijn uitgeglipt |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitglippen with some of the pronouns.
- Hij glipt uit wanneer niemand kijkt.
- Zij glijdt uit op het natte gras.
- De kat glipt stiekem door de open deur naar buiten.
- Wij glippen snel langs de drukke menigte.
- Jullie glijden uit op het ijs.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitglippen with some of the pronouns.
- Hij gleed uit op de natte vloer, maar bleef gelukkig overeind.
- Zij gleed uit en viel hard op haar knieën.
- De kat glipte uit de boom en rende weg.
- Wij glipten uit terwijl we de berg afdaalden.
- Jullie gleden uit op de spekgladde weg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitglippen with some of the pronouns.
- Hij is uitgegleden toen hij de trap afging.
- Zij is uitgegleden en heeft haar arm gebroken.
- De kat is uitgeglipt terwijl ik de deur opendeed.
- Wij zijn uitgegleden op de gladde vloer.
- Jullie zijn uitgegleden tijdens het wandelen in het bos.