kienen

Conjugations List of Kienen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkienkiendeheb gekiend
jij, je, ukientkiendehebt gekiend
hij, zij, hetkientkiendeheeft gekiend
wijkienenkiendenhebben gekiend
julliekienenkiendenhebben gekiend
zij, zekienenkiendenhebben gekiend

Presens
Beta

Example presens sentences for Kienen with some of the pronouns.

  • Ik kien regelmatig met mijn vrienden.
  • Jij kiendt graag op zondagochtend.
  • Hij/zij kient altijd heel geconcentreerd.
  • Wij kienen samen voor het goede doel.
  • Zij kienen fanatiek tijdens de vakantie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kienen with some of the pronouns.

  • Vroeger kien ik elke maand met mijn familie.
  • Toen ik jong was, kiende ik vaak bij mijn grootouders thuis.
  • Hij/zij kien-de altijd met veel enthousiasme tijdens feestjes.
  • Wij kien-den toen we nog in dezelfde buurt woonden.
  • Zij kien-den altijd op vrijdagavond, maar nu niet meer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kienen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gekiend met mijn buurman.
  • Jij bent al eerder naar dit evenement gegaan en hebt ook gekiend.
  • Hij/zij heeft vorige week veel geld gewonnen met kienen.
  • Wij zijn net terug van een kienavond en hebben goed gepresteerd.
  • Zij hebben vandaag niet gekiend, maar ze willen binnenkort weer meedoen.