klaarspelen

Conjugations List of Klaarspelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeel klaarspeelde klaarheb klaargespeeld
jij, je, uspeelt klaarspeelde klaarhebt klaargespeeld
hij, zij, hetspeelt klaarspeelde klaarheeft klaargespeeld
wijspelen klaarspeelden klaarhebben klaargespeeld
julliespelen klaarspeelden klaarhebben klaargespeeld
zij, zespelen klaarspeelden klaarhebben klaargespeeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Klaarspelen with some of the pronouns.

  • Ik klaarspeel het spel elke dag.
  • Jij klaarspeelt de uitdaging met gemak.
  • Hij of zij klaarspeelt de opdracht snel.
  • Wij klaarspelen de taak samen als team.
  • Jullie klaarspelen de wedstrijd met overtuiging.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Klaarspelen with some of the pronouns.

  • Vroeger speelde ik het spel altijd klaar.
  • Toen je jong was, speelde je de uitdaging vaak klaar.
  • Hij of zij speelde de opdracht regelmatig klaar.
  • Wij speelden de taak vorige week klaar.
  • Jullie speelden de wedstrijd in het verleden klaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Klaarspelen with some of the pronouns.

  • Ik heb het spel klaargespeeld gisteren.
  • Jij hebt de uitdaging met succes klaargespeeld.
  • Hij of zij heeft de opdracht al eerder klaargespeeld.
  • Wij hebben de taak gezamenlijk klaargespeeld.
  • Jullie hebben de wedstrijd overtuigend klaargespeeld.