kleien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klei | kleide | heb gekleid |
jij, je, u | kleit | kleide | hebt gekleid |
hij, zij, het | kleit | kleide | heeft gekleid |
wij | kleien | kleiden | hebben gekleid |
jullie | kleien | kleiden | hebben gekleid |
zij, ze | kleien | kleiden | hebben gekleid |
PresensBeta
Example presens sentences for Kleien with some of the pronouns.
- Ik klei een mooie vaas.
- Jij kleit een grappig figuurtje.
- Hij kleit een realistisch portret.
- Wij kleien samen een leuk dier.
- Zij kleien prachtige sculpturen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kleien with some of the pronouns.
- Vroeger kleide ik vaak met klei.
- Toen ik jong was, kleiden we altijd beeldjes.
- Hij kleide graag tijdens de kunstlessen op school.
- In die periode kleiden we samen in het atelier.
- Elke zomer kleiden zij sieraden van klei voor de markt.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kleien with some of the pronouns.
- Ik heb een kleurrijke schaal gekleid.
- Jij hebt al veel kleifiguren gemaakt.
- Hij heeft een gedetailleerd beeld geboetseerd.
- Wij hebben verschillende kleivormen uitgeprobeerd.
- Zij hebben kunstwerken van klei tentoongesteld.