overbuigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | buig over | boog over | heb overgebogen |
jij, je, u | buigt over | boog over | hebt overgebogen |
hij, zij, het | buigt over | boog over | heeft overgebogen |
wij | buigen over | bogen over | hebben overgebogen |
jullie | buigen over | bogen over | hebben overgebogen |
zij, ze | buigen over | bogen over | hebben overgebogen |
Presens
Example presens sentences for Overbuigen with some of the pronouns.
- Ik buig over naar de andere kant van de tafel.
- Jij buigt over om de kat te aaien.
- Hij buigt over tijdens het hardlopen.
- Zij buigen over de beslissing die ze moeten nemen.
- Wij buigen over het probleem en proberen een oplossing te vinden.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Overbuigen with some of the pronouns.
- Ik boog over naar de andere kant van de tafel.
- Jij boog over om de kat te aaien.
- Hij boog over tijdens het hardlopen.
- Zij bogen over de beslissing die ze moesten nemen.
- Wij bogen over het probleem en probeerden een oplossing te vinden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Overbuigen with some of the pronouns.
- Ik ben overgebogen naar de andere kant van de tafel.
- Jij bent overgebogen om de kat te aaien.
- Hij is overgebogen tijdens het hardlopen.
- Zij zijn overgebogen over de beslissing die ze moesten nemen.
- Wij zijn overgebogen over het probleem en hebben een oplossing gevonden.