kleineren

Conjugations List of Kleineren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkleineerkleineerdeheb gekleineerd
jij, je, ukleineertkleineerdehebt gekleineerd
hij, zij, hetkleineertkleineerdeheeft gekleineerd
wijkleinerenkleineerdenhebben gekleineerd
julliekleinerenkleineerdenhebben gekleineerd
zij, zekleinerenkleineerdenhebben gekleineerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kleineren with some of the pronouns.

  • Ik kleineer mijn buurman omdat hij altijd te laat is.
  • Jij kleineert jezelf door zo negatief over je prestaties te denken.
  • Hij kleineert zijn collega's constant om zichzelf beter te voelen.
  • Zij kleineert haar vriendin vaak in het openbaar.
  • We kleineeren onze tegenstanders tijdens de wedstrijd.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kleineren with some of the pronouns.

  • Ik kleineerde mijn buurman omdat hij altijd te laat was.
  • Jij kleineerde jezelf door zo negatief over je prestaties te denken.
  • Hij kleineerde zijn collega's constant om zichzelf beter te voelen.
  • Zij kleineerde haar vriendin vaak in het openbaar.
  • We kleineerden onze tegenstanders tijdens de wedstrijd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kleineren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn buurman gekleineerd omdat hij altijd te laat was.
  • Jij hebt jezelf gekleineerd door zo negatief over je prestaties te denken.
  • Hij heeft zijn collega's constant gekleineerd om zichzelf beter te voelen.
  • Zij heeft haar vriendin vaak in het openbaar gekleineerd.
  • We hebben onze tegenstanders tijdens de wedstrijd gekleineerd.