kleppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klep | klepte | heb geklept |
jij, je, u | klept | klepte | hebt geklept |
hij, zij, het | klept | klepte | heeft geklept |
wij | kleppen | klepten | hebben geklept |
jullie | kleppen | klepten | hebben geklept |
zij, ze | kleppen | klepten | hebben geklept |
PresensBeta
Example presens sentences for Kleppen with some of the pronouns.
- Ik klep regelmatig met mijn vrienden.
- Jij klept nooit over je werk.
- Hij klept graag over politiek.
- Zij kleppen altijd over hun vakanties.
- Wij kleppen vaak tijdens het eten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kleppen with some of the pronouns.
- Vroeger klepte ik vaak met mijn broer.
- Jij klepte vroeger altijd over sport.
- Hij klepte nooit over zijn problemen.
- Zij klepten gisterenavond tot laat in de nacht.
- Wij klepten regelmatig tijdens onze studententijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kleppen with some of the pronouns.
- Ik heb geklept met mijn buurman.
- Jij hebt nog nooit met haar geklept.
- Hij heeft al lang met zijn collega's geklept.
- Zij hebben gisteren met ons geklept.
- Wij hebben veel geklept tijdens de vergadering.