kribbelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kribbel | kribbelde | heb gekribbeld |
jij, je, u | kribbelt | kribbelde | hebt gekribbeld |
hij, zij, het | kribbelt | kribbelde | heeft gekribbeld |
wij | kribbelen | kribbelden | hebben gekribbeld |
jullie | kribbelen | kribbelden | hebben gekribbeld |
zij, ze | kribbelen | kribbelden | hebben gekribbeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Kribbelen with some of the pronouns.
- Ik kribbel in mijn notitieboekje tijdens de vergadering.
- Jij kribbelt altijd mooie tekeningen op papier.
- Hij kribbelt snel een berichtje op zijn telefoon.
- Wij kribbelen graag gedichten in ons poëziealbum.
- Zij kribbelen vrolijke krabbels op het schoolbord.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kribbelen with some of the pronouns.
- Ik kribbelde in mijn notitieboekje tijdens de vergadering.
- Jij kribbelde altijd mooie tekeningen op papier.
- Hij kribbelde snel een berichtje op zijn telefoon.
- Wij kribbelden graag gedichten in ons poëziealbum.
- Zij kribbelden vrolijke krabbels op het schoolbord.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kribbelen with some of the pronouns.
- Ik heb in mijn notitieboekje gekribbeld tijdens de vergadering.
- Jij hebt altijd mooie tekeningen op papier gekribbeld.
- Hij heeft snel een berichtje op zijn telefoon gekribbeld.
- Wij hebben graag gedichten in ons poëziealbum gekribbeld.
- Zij hebben vrolijke krabbels op het schoolbord gekribbeld.