kroken

Conjugations List of Kroken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkrookkrookteheb gekrookt
jij, je, ukrooktkrooktehebt gekrookt
hij, zij, hetkrooktkrookteheeft gekrookt
wijkrokenkrooktenhebben gekrookt
julliekrokenkrooktenhebben gekrookt
zij, zekrokenkrooktenhebben gekrookt

Presens
Beta

Example presens sentences for Kroken with some of the pronouns.

  • Ik krok vandaag de takken van de boom.
  • Jij krookt altijd je nek als je op de fiets stapt.
  • Hij/Zij krookt zijn/haar enkel tijdens het sporten.
  • Wij kroken de aardappels voor het avondeten.
  • Jullie kroken de bladeren in de herfst.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kroken with some of the pronouns.

  • Ik krookte de takken van de boom toen ik jonger was.
  • Jij krookte altijd je nek als je op de fiets stapte.
  • Hij/Zij krookte zijn/haar enkel tijdens het sporten gisteren.
  • Wij krookten de aardappels voor het avondeten elke dag.
  • Jullie krookten de bladeren in de herfst vroeger.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kroken with some of the pronouns.

  • Ik heb de takken van de boom gekroken.
  • Jij hebt altijd je nek gekrookt als je op de fiets stapte.
  • Hij/Zij heeft zijn/haar enkel gekrookt tijdens het sporten.
  • Wij hebben de aardappels gekroken voor het avondeten.
  • Jullie hebben de bladeren gekroken in de herfst.