kwakkelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kwakkel | kwakkelde | heb gekwakkeld |
jij, je, u | kwakkelt | kwakkelde | hebt gekwakkeld |
hij, zij, het | kwakkelt | kwakkelde | heeft gekwakkeld |
wij | kwakkelen | kwakkelden | hebben gekwakkeld |
jullie | kwakkelen | kwakkelden | hebben gekwakkeld |
zij, ze | kwakkelen | kwakkelden | hebben gekwakkeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Kwakkelen with some of the pronouns.
- Ik kwakkel met mijn gezondheid.
- Jij kwakkelt een beetje met je studie.
- Hij kwakkelt al een tijdje met zijn financiën.
- Zij kwakkelen met de organisatie van het evenement.
- Wij kwakkelen met de resultaten van ons team.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kwakkelen with some of the pronouns.
- Ik kwakkelde met mijn gezondheid toen ik jonger was.
- Jij kwakkelde een beetje met je studie vorig jaar.
- Hij kwakkelde al een tijdje met zijn financiën voordat hij een baan vond.
- Zij kwakkelde met de organisatie van het evenement tijdens haar afwezigheid.
- Wij kwakkelde met de resultaten van ons team in de vorige competitie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kwakkelen with some of the pronouns.
- Ik heb gekwakkeld met mijn gezondheid.
- Jij hebt een beetje gekwakkeld met je studie.
- Hij heeft al een tijdje gekwakkeld met zijn financiën.
- Zij hebben gekwakkeld met de organisatie van het evenement.
- Wij hebben gekwakkeld met de resultaten van ons team.