kwiteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kwiteer | kwiteerde | heb gekwiteerd |
jij, je, u | kwiteert | kwiteerde | hebt gekwiteerd |
hij, zij, het | kwiteert | kwiteerde | heeft gekwiteerd |
wij | kwiteren | kwiteerden | hebben gekwiteerd |
jullie | kwiteren | kwiteerden | hebben gekwiteerd |
zij, ze | kwiteren | kwiteerden | hebben gekwiteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kwiteren with some of the pronouns.
- Ik kwiteer de factuur.
- Jij kwiteert de betaling.
- Hij/Zij/Het kwiteert de schuld.
- Wij kwiteren de rekening.
- Jullie kwiteren de huur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kwiteren with some of the pronouns.
- Ik kwiteerde de factuur.
- Jij kwiteerde de betaling.
- Hij/Zij/Het kwiteerde de schuld.
- Wij kwiteerden de rekening.
- Jullie kwiteerden de huur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kwiteren with some of the pronouns.
- Ik heb de factuur gekwiteerd.
- Jij hebt de betaling gekwiteerd.
- Hij/Zij/Het heeft de schuld gekwiteerd.
- Wij hebben de rekening gekwiteerd.
- Jullie hebben de huur gekwiteerd.