leppen

Conjugations List of Leppen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikleplepteheb gelept
jij, je, uleptleptehebt gelept
hij, zij, hetleptlepteheeft gelept
wijleppenleptenhebben gelept
jullieleppenleptenhebben gelept
zij, zeleppenleptenhebben gelept

Presens
Beta

Example presens sentences for Leppen with some of the pronouns.

  • Ik lep elke dag mijn koffie.
  • Jij lept vaak in de ochtend.
  • Hij lept graag met zijn vrienden.
  • Zij lept snel door de stad.
  • We leppen gezellig samen op het terras.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Leppen with some of the pronouns.

  • Vroeger lepte ik altijd melk in mijn koffie.
  • Toen we jong waren, lept jij veel meer dan nu.
  • Hij lept vroeger vaak tot laat in de avond.
  • Zij lept langzaam door de stad terwijl ze van het uitzicht genoot.
  • We lepten regelmatig samen voordat we verhuisden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Leppen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren koffie gelept.
  • Jij bent al eerder naar dit café gelept.
  • Hij heeft vorige week met zijn vrienden gelept.
  • Zij is gisteravond door de stad gelept.
  • We hebben afgelopen zomer vaak samen gelept.