logeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | logeer | logeerde | heb gelogeerd |
jij, je, u | logeert | logeerde | hebt gelogeerd |
hij, zij, het | logeert | logeerde | heeft gelogeerd |
wij | logeren | logeerden | hebben gelogeerd |
jullie | logeren | logeerden | hebben gelogeerd |
zij, ze | logeren | logeerden | hebben gelogeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Logeren with some of the pronouns.
- Ik logeer bij mijn vriendin.
- Jij logeert in een hotel.
- Hij/zij logeert vaak bij zijn/haar grootouders.
- Wij logeren deze zomer op de camping.
- Zij logeren in een vakantiehuisje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Logeren with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, logeerde ik regelmatig bij mijn grootouders.
- Vorig jaar logeerde jij in een luxe resort.
- Zij logeerden altijd in hetzelfde hotel tijdens hun vakanties.
- Wij logeerden vroeger vaak bij onze ooms en tantes.
- Als kind logeerde hij/zij graag bij zijn/haar beste vriend(in).
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Logeren with some of the pronouns.
- Ik heb gelogeerd bij mijn vriendin.
- Jij bent in een hotel gelogeerd.
- Hij/zij heeft vaak bij zijn/haar grootouders gelogeerd.
- Wij hebben deze zomer op de camping gelogeerd.
- Zij hebben in een vakantiehuisje gelogeerd.