mazen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maas | maasde | heb gemaasd |
jij, je, u | maast | maasde | hebt gemaasd |
hij, zij, het | maast | maasde | heeft gemaasd |
wij | mazen | maasden | hebben gemaasd |
jullie | mazen | maasden | hebben gemaasd |
zij, ze | mazen | maasden | hebben gemaasd |
Presens
Example presens sentences for Mazen with some of the pronouns.
- Ik maas vandaag de sokken.
- Jij maast regelmatig jezelf uit lastige situaties.
- Hij maast de gaten in het net.
- Zij maast altijd met veel precisie.
- We mazen samen het hekwerk.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Mazen with some of the pronouns.
- Vroeger maasde ik altijd de sokken.
- Jij maasde jezelf regelmatig uit lastige situaties.
- Hij maasde de gaten in het net.
- Zij maasde altijd met veel precisie.
- We maasden samen het hekwerk.
Perfectum
Example perfectum sentences for Mazen with some of the pronouns.
- Ik heb de sokken vorige week gemaasd.
- Jij hebt jezelf al vaak uit lastige situaties gemeasd.
- Hij heeft de gaten in het net gemaasd.
- Zij heeft altijd met veel precisie gemeasd.
- We hebben samen het hekwerk gemeasd.