meetrekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | trek mee | trok mee | heb meegetrokken |
jij, je, u | trekt mee | trok mee | hebt meegetrokken |
hij, zij, het | trekt mee | trok mee | heeft meegetrokken |
wij | trekken mee | trokken mee | hebben meegetrokken |
jullie | trekken mee | trokken mee | hebben meegetrokken |
zij, ze | trekken mee | trokken mee | hebben meegetrokken |
PresensBeta
Example presens sentences for Meetrekken with some of the pronouns.
- Ik trek hem mee naar het feest.
- Jij trekt de kar met volle kracht mee.
- Hij/zij trekt altijd aan het kortste eind mee.
- Wij trekken onze jassen mee als we naar buiten gaan.
- Jullie trekken de stekker uit het stopcontact mee.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meetrekken with some of the pronouns.
- Ik trok hem mee naar het feest.
- Jij trok de kar met volle kracht mee.
- Hij/zij trok altijd aan het kortste eind mee.
- Wij trokken onze jassen mee toen we naar buiten gingen.
- Jullie trokken de stekker uit het stopcontact mee.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meetrekken with some of the pronouns.
- Ik heb hem meegetrokken naar het feest.
- Jij hebt de kar met volle kracht meegetrokken.
- Hij/zij heeft altijd aan het kortste eind meegtrokken.
- Wij hebben onze jassen meegetrokken toen we naar buiten gingen.
- Jullie hebben de stekker uit het stopcontact meegtrokken.