meewandelen

Conjugations List of Meewandelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwandel meewandelde meeben meegewandeld
jij, je, uwandelt meewandelde meebent meegewandeld
hij, zij, hetwandelt meewandelde meeis meegewandeld
wijwandelen meewandelden meezijn meegewandeld
julliewandelen meewandelden meezijn meegewandeld
zij, zewandelen meewandelden meezijn meegewandeld

Presens

Example presens sentences for Meewandelen with some of the pronouns.

  • Ik wandel mee in het park.
  • Jij wandelt mee met de hond.
  • Hij wandelt altijd mee naar school.
  • Wij wandelen graag mee tijdens de excursie.
  • Zij wandelen vaak mee in de buurt.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Meewandelen with some of the pronouns.

  • Ik wandelde vroeger altijd mee met mijn ouders.
  • Jij wandelde gisteren niet mee omdat je ziek was.
  • Hij wandelde regelmatig mee tijdens de lunchpauze.
  • Wij wandelden samen mee in de optocht.
  • Zij wandelden eerder ook mee met dit evenement.

Perfectum

Example perfectum sentences for Meewandelen with some of the pronouns.

  • Ik heb meegewandeld in het bos.
  • Jij bent gisteravond ook mee gewandeld.
  • Hij heeft al vaker meegewandeld met de groep.
  • Wij zijn laatst mee gewandeld langs het strand.
  • Zij hebben meegewandeld in de stadsrondleiding.