moonen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | moon | moonde | heb gemoond |
jij, je, u | moont | moonde | hebt gemoond |
hij, zij, het | moont | moonde | heeft gemoond |
wij | moonen | moonden | hebben gemoond |
jullie | moonen | moonden | hebben gemoond |
zij, ze | moonen | moonden | hebben gemoond |
PresensBeta
Example presens sentences for Moonen with some of the pronouns.
- Ik moon vandaag naar de maan.
- Jij moont graag in de tuin.
- Hij/Zij moonet elke avond voor het slapengaan.
- Wij moonen samen tijdens de vakantie.
- Jullie moonen altijd met volle enthousiasme.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Moonen with some of the pronouns.
- Vroeger moonde ik vaak in mijn achtertuin.
- Toen ik jong was, moonde jij altijd met me mee.
- Hij/Zij moonde regelmatig tijdens de zomernachten.
- Wij moonden elk weekend op het strand.
- Jullie moonden vroeger veel meer dan nu.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Moonen with some of the pronouns.
- Ik heb gemoond tijdens de zonsverduistering.
- Jij hebt al meerdere keren gemoond in de ruimte.
- Hij/Zij heeft gemoond met astronauten van over de hele wereld.
- Wij hebben gemoond op verschillende plekken in het universum.
- Jullie hebben nooit eerder gemoond, toch?