napluizen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pluis na | ploos na | heb nageplozen |
jij, je, u | pluist na | ploos na | hebt nageplozen |
hij, zij, het | pluist na | ploos na | heeft nageplozen |
wij | pluizen na | plozen na | hebben nageplozen |
jullie | pluizen na | plozen na | hebben nageplozen |
zij, ze | pluizen na | plozen na | hebben nageplozen |
Presens
Example presens sentences for Napluizen with some of the pronouns.
- Ik pluis de informatie na om fouten te vinden.
- Jij ploest de boeken na voordat je ze uitleent.
- Hij/Zij/Het pluist de kledingstukken na op vlekken.
- Wij pluizen de documenten na op ontbrekende gegevens.
- Jullie pluizen de puzzel na om de ontbrekende stukjes te vinden.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Napluizen with some of the pronouns.
- Ik pluisde de informatie na om fouten te vinden.
- Jij ploesde de boeken na voordat je ze uitleende.
- Hij/Zij/Het pluisde de kledingstukken na op vlekken.
- Wij pluisden de documenten na op ontbrekende gegevens.
- Jullie pluisden de puzzel na om de ontbrekende stukjes te vinden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Napluizen with some of the pronouns.
- Ik heb de informatie nagepluisd om fouten te vinden.
- Jij hebt de boeken nagepluisd voordat je ze uitleende.
- Hij/Zij/Het heeft de kledingstukken nagepluisd op vlekken.
- Wij hebben de documenten nagepluisd op ontbrekende gegevens.
- Jullie hebben de puzzel nagepluisd om de ontbrekende stukjes te vinden.