nasnuffelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snuffel na | snuffelde na | heb nagesnuffeld |
jij, je, u | snuffelt na | snuffelde na | hebt nagesnuffeld |
hij, zij, het | snuffelt na | snuffelde na | heeft nagesnuffeld |
wij | snuffelen na | snuffelden na | hebben nagesnuffeld |
jullie | snuffelen na | snuffelden na | hebben nagesnuffeld |
zij, ze | snuffelen na | snuffelden na | hebben nagesnuffeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Nasnuffelen with some of the pronouns.
- Ik nasnuffel de oude boeken in de bibliotheek.
- Jij nasnuffelt graag in de archieven van het museum.
- Hij/Zij/Het nasnuffelt altijd in de prullenbakken.
- Wij nasnuffelen de verloren voorwerpen op het strand.
- Jullie nasnuffelen de geheime documenten in de kelder.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Nasnuffelen with some of the pronouns.
- Vroeger snuffelde ik altijd door de rommelmarkt heen.
- Toen we jong waren, snuffelden we vaak in de antiekwinkels.
- Hij/Zij/Het snuffelde regelmatig in de oude krantenarchieven.
- In die tijd snuffelden we nieuwsgierig in de gesloten dozen.
- Als kind snuffelde je graag in de spullen van anderen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Nasnuffelen with some of the pronouns.
- Ik heb de oude foto's in de doos nagesnuffeld.
- Jij hebt de verborgen aanwijzingen nauwkeurig nagesnuffeld.
- Hij/Zij/Het heeft de verdachte personen grondig nagesnuffeld.
- Wij hebben de oude brieven zorgvuldig nagesnuffeld.
- Jullie hebben de mysterieuze zaak volledig nagesnuffeld.