netwerken

Conjugations List of Netwerken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknetwerknetwerkteheb genetwerkt
jij, je, unetwerktnetwerktehebt genetwerkt
hij, zij, hetnetwerktnetwerkteheeft genetwerkt
wijnetwerkennetwerktenhebben genetwerkt
jullienetwerkennetwerktenhebben genetwerkt
zij, zenetwerkennetwerktenhebben genetwerkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Netwerken with some of the pronouns.

  • Ik netwerk regelmatig met andere professionals.
  • Hij netwerkt graag op zakelijke evenementen.
  • Zij netwerken om nieuwe klanten aan te trekken.
  • Wij netwerken vaak online via sociale media.
  • Jullie netwerken effectief om carrièremogelijkheden te vergroten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Netwerken with some of the pronouns.

  • Vroeger, toen ik nog studeerde, netwerkte ik veel op universitaire evenementen.
  • Hij netwerkte regelmatig voordat hij zijn eigen bedrijf startte.
  • Zij netwerkte elke week met collega's tijdens informele borrels.
  • Wij netwerkte altijd tijdens vakbeurzen om ons netwerk uit te breiden.
  • Jullie netwerkte vroeger actief binnen de branchevereniging.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Netwerken with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren genetwerkt op een conferentie.
  • Hij heeft al veel genetwerkt in de industrie.
  • Zij hebben recentelijk succesvol genetwerkt met potentiële investeerders.
  • Wij hebben vorige maand intensief genetwerkt tijdens een handelsmissie.
  • Jullie hebben al ervaren genetwerkt op internationale bijeenkomsten.